- “Sorry, mijn studenten deden het vooronderzoek voor het boek en hebben me niet goed ingelicht.”
- “Sorry, de volgende keer neem ik een bronverwijzing op.”
- “Sorry, ik vond het zo goed dat ik niet meer wist wat van mij en wat van de andere auteur was.”
Deze en andere excuses werden door schrijvers van plagiaat aangehaald. Bij wetenschappelijke teksten is de lijn duidelijk, maar hoe zit dat bij literatuur? Waar eindigt inspiratie en waar start plagiaat? Hoe scherp kan die lijn worden getrokken? En als er al sprake is van plagiaat (of inspiratie): maakt dan van een meesterwerk een banaal boek? Of blijft het een meesterwerk?
1984 (George Orwell, 1948)
Centuries (Nostradamus, 1555-1558)
De keizer van het verlies en andere theaterteksten (Jan Fabre, 1994)
De Metsiers (Hugo Claus, 1950)
De Oude Wiking (Stijn Streuvels, 1931)
Fifty Shades of Grey (E.L. James, 2011)
Harry Potter and the Goblet of Fire (J.K. Rowling, 2000)
Hof van barmhartigheid (A. F. Th. Van der Heijden, 1996)
Imagine. How Creativity Works (Jonah Lehrer, 2012)
La vie des termites (Maurice Maeterlinck, 1926)
Peachez, een romance (Ilja Leonard Pfeijffer, 2017)
Pride and Prejudice and Zombies (Seth Grahame-Smith, 2009)
Seeds of Hope (Jane Goodall, 2013)
The Da Vinci Code (Dan Brown, 2003)